Aan het begin van de 17e eeuw waren Jämtland en Härjedalen deel van Noorwegen, dat op haar beurt onderdeel was van het Deense koninkrijk. Vanuit militair oogpunt waren Jämtland en Härjedalen van groot strategisch belang. Van Fors, in het uiterste oosten van Jämtland, is het maar een kleine 100 kilometer naar de Botnische golf en de kust van Noorwegen is ongeveer net zo ver verwijderd van de westgrens van Härjedalen. Als Zweden de controle zou krijgen over Jämtland, Härjedalen en Tröndelag dan zou Noorwegen in tweeën worden gesplitst. Het tegengestelde gold voor de Noren en Denen als zij erin zouden slagen controle te krijgen over het land in het oosten.

In 1603 had Kristian IV, koning van Denemarken, al geprobeerd om instemming te krijgen van zijn raadsheren om Zweden aan te vallen maar zijn verzoeken werden afgewezen. Hij gaf echter niet op en bleef steeds dwingender verzoeken sturen. In februari 1611 gaven de raadsheren uiteindelijk toe aan de bedreigingen.

In deze periode werd de Zweedse troon bezet door koning Karl IX die de reputatie had wreed en onaangenaam te zijn.

De burgers van Zweden, Noorwegen en ook Denemarken zelf waren niet happig op een oorlog maar hadden in deze zaak niets in te brengen.

In de lente van 1611 stuurde koning Kristian IV van Denemarken een brief naar Sten Bille, landheer van Trondheim, waarin hij hem de order gaf om Zweden aan te vallen via Jämtland. Sten gaf de order door aan Jens Bjelke die in juli van dat jaar, samen met de Noorse Hans Besse, 2000 man Noorse troepen Jämtland inleidden. De 1e prioriteit was om te zorgen dat de locale bevolking veilig was, dat ze niet vermoord zouden worden of hun bezittingen in brand zouden worden gestoken door de Zweden. Maar als de gelegenheid zich voor zou doen moesten locale troepen ook aanvallen doen op de Zweedse provincies Medelpad en Hälsingland (het tegenwoordige Västernorrland). Terwijl het leger verder Zweden in trok moest de locale bevolking de verdediging op zich nemen mochten de Zweden een aanval doen op Jämtland vanuit een andere richting, zoals Härjedalen. Van de boeren van Jämtland werd ook verwacht dat ze het Noorse leger van de nodige voorraden zouden voorzien.

Het doel van deze aanvallen was gedeeltelijk eventuele agressieve plannen van Zweden te verstoren maar ook om de mensen in Noord Zweden over te halen de koning van Zweden de rug toe te keren en loyaal aan Denemarken te worden. Dit ging echter niet zo soepel.

De brief van Kristian IV aan Sten Bille was natuurlijk vertrouwelijk, maar Sten had een kopie ervan gemaakt. En hij las de brief voor aan de burgermeester en zijn raadsheren. Zodoende werden de plannen van de Denen snel bekend, niet alleen lokaal maar ook aan de andere kant, met andere woorden: de vijand.

In diezelfde lente stuurde koning Karl IX van Zweden ook een brief. Deze brief was niet geheim en was gericht aan de algehele bevolking van Jämtland en Härjedalen. In de brief verklaarde de koning dat de koning van Denemarken zonder aanleiding of reden het vredesverdrag van Stettin van 1570 had verbroken en daarom had gekozen voor strijd en oorlog. Hij spoorde de Jämtar aan om de zijde van Zweden te kiezen zodat hen niets zou overkomen. Vergelijkbare brieven werden vanuit Jämtland naar aangrenzende provincies gestuurd, maar dan met de omgekeerde inhoud.

In mei van 1611 ontving gouverneur Baltzar Bäck orders van Karl IX van Zweden om Jämtland en Härjedalen aan te vallen. In tegenstelling tot wat werd verwacht van het Noorse leger kreeg Baltzar de opdracht om geweld niet te schuwen en dat “zelfs een kind in z’n kribbe niet moest worden gespaard”, wat hem waarschijnlijk niet ongelegen kwam aangezien hij vaak bruut geweld gebruikte. In begin augustus stak Bäck de grens over en veroverde Jämtland zonder veel tegenstand en begon hierdoor ‘Baltzarfjeden’ – het Baltazar conflict.

In juli was het Noorse leger gelegerd in Oviken waar een paar Jämtlandse soldaten zich bij hen voegden waaronder kapiteins Johan Vessling en Henning Jönsson. Het Noorse leger bestond nu uit 2150 soldaten maar was matig uitgerust en ze hadden geen oorlogservaring.

Op 7 augustus was het Zweedse leger gelegerd in Stavre waarvandaan Baltazar maar weer eens een brief stuurde aan de Jämtar. In deze brief schreef hij, onder andere, dat deze oorlog niet nodig was, dat de koning van Denemarken nooit een belangrijke slag had gewonnen, en dat de hoofdreden voor zijn en zijn legers aanwezigheid was, om de roddel te ontkrachten dat de Zweden geen echt leger hadden en dat de Zweedse bevolking voor het grootste deel bestond uit pappies en mammies. Hij spoorde alle Jämtar aan om de zijde van Zweden te kiezen zodat ze zouden worden beschermd tegen de optrekkende Denen en hun oorlogsmachine. Als ze de zijde kozen van de Denen dan zou hij moorden en roven, hun huizen afbranden en hun land vernietigen en zelfs een kind in zijn kribbe zou niet worden gespaard. Hij eiste een antwoord binnen 2 dagen.

De Jämtar en het Noorse leger boden niet veel weerstand en stopten al snel met vechten tegen het optrekkende Zweedse leger. In plaats daarvan gingen ze over tot het geven van informatie, adviseurs en gidsen.

Half augustus vond een schermutseling plaats tussen de Noorse en Zweedse legers nabij Gällö. Het Zweedse leger was twee keer zo groot en beter uitgerust en al snel na het eerste salvo, waarbij enige Noren werden gedood of gewond, trokken de meeste Noren zich snel terug.

Pas in Undersåker wisten Jens Bjelke en Hans Basse een aantal vluchtende Noren te verzamelen, samen met enige Jämtar waaronder sherrif Jöns Jönsson van Oviken. De laatste deed zijn best om de Noren over te halen om stand te houden en de boerderijen te verdedigen, maar niets kon de uitgehongerde Noren ervan weerhouden om terug de bergen over te steken en Jämtland te verlaten.

Op 15 augustus had het gehele centrale deel van Jämtland zich overgegeven zonder weerstand te bieden en Bäck had nu de vrije hand. Hij zette zijn invasie voort en maakte een Zweedse provincie van de delen van Jämtland die hij veroverde. Hij dwong de Jämtar om trouw te zweren aan Zweden door bedreigingen, geweld en afpersing. Alle Denen werden verbannen net als iedere priester die niet Zweeds was en vele Jämtar kozen ervoor om hun bezittingen achter te laten en de bergen over te vluchten naar Noorwegen. Magister Jonas Germundi Palma, die naar Jämtland was gestuurd om de kerkelijke bezittingen te reorganiseren, was het al snel oneens met Bäck, onder meer over zijn wrede methoden waarbij afpersing en militair geweld waren toegestaan.

In september eiste koning Karl IX in een brief dat een delegatie betrouwbare Jämtar hem persoonlijk trouw zouden zweren en daarom vertrokken 4 boeren en 2 priesters in de herfst van 1611 naar Nyköping. Toen ze daar aankwamen was koning Karl overleden en spraken ze in plaats daarvan met zijn zoon en opvolger Gustav II Adolf. Ze trokken de stoute schoenen aan en beschreven de ontberingen en terreur die Jämtland te verduren had van Baltazars campagne. Een Zweedse ambtenaar en secretaris genaamd Karl Berg beschreef aan de koning welke problemen de burgers ondervonden door de snelle opmars van het Zweedse leger. Ook magister Jonas Palma en commandant Olof Ingemarsson klaagden over de wrede behandeling die de locale bevolking ten deel viel onder Baltazars bewind en de hoge belastingen. Na het aanhoren van deze getuigenissen schreef koning Gustav II Adolf een scherpe vermaningsbrief aan Baltazar waarin hij hem veroordeelde en dreigde met straf en ontslag als hij zich niet naar behoren gedroeg.

De troepen van Bäck verlieten het gebied in het begin van 1612 omdat ze elders nodig waren in de campagne tegen Denemarken en in januari 1613 werden Jämtland en Härjedalen teruggegeven aan Noorwegen middels het vredesverdrag van Knäred.

Helaas waren de beproevingen voor de Jämtar nog niet voorbij. De koning van Denemarken was zeer ontevreden over het gedrag van de Jämtar gedurende het conflict. Hij beschuldigde hen van verraad en hieruit volgden consequenties. Kristian vond dat de Jämtar zijn orders om het Noorse leger te bevoorraden onvoldoende hadden opgevolgd.

De Jämtar werden, onder andere, beschuldigd van collaboratie met het Zweedse leger, van het niet leveren of verkopen van voorraden aan zijn troepen, van het in hun huizen blijven in plaats van het geven van ondersteuning, van trouw zweren aan de koning van Zweden voordat ze werden bedreigd met dood en vernietiging en van het weigeren deel te nemen aan de gevechten in Undersåker.

Een delegatie van 8 mensen reisde naar Kopenhagen om hun handelingen en gedrag tijdens het conflict toe te lichten, waaronder Helge Björnsson uit Västeråsen in de parochie Fors. Ze hebben waarschijnlijk erg hun best gedaan om hun gedrag te rechtvaardigen maar Kristian was niet onder de indruk. Een commissie werd gevormd die vrijwel alle Jämlandse landeigenaren ondervroeg. Ongeveer 80% van hen, iets meer dan 1.200, werden schuldig bevonden en als misdadigers beschouwd.

Op 3 februari 1616 werd besloten dat alle boerderijen die deze “misdadigers” bezaten in beslag zouden worden genomen en eigendom werden van de Deense kroon waardoor Denemarken eigenlijk vrijwel al het land bezat. Met andere woorden, de Jämtar die tijdens het conflict trouw hadden gezworen aan Zweden waren hun boerderijen kwijt en ook het recht om hun land te bewerken. Zij die geen voorraden en hulp hadden geboden aan het Noorse leger kregen een boete en alle bewoners moesten hogere belastingen betalen voor de tijd dat ze tot Zweden hadden behoord. Eerdere privileges zoals belastingvoordelen werden per direct afgeschaft. Verder werden 2 personen ter dood veroordeeld, 2 anderen werden verbannen en het eeuwenoude Jämtlandse recht op een eigen zegel werd ingetrokken.

Zij die zich de boetes konden veroorloven liepen nog steeds het risico om op enig ogenblik van hun boerderij af gezet te worden. Uiteindelijk wisten de meeste landeigenaren hun boetes af te lossen binnen een paar jaar en kregen daarna hun eigendommen terug. De anderen kregen hun boerderijen terug toen Jämtland eindelijk Zweeds werd in 1645.