Toen het Ragunda meer leeg liep, de avond van 6 juni 1796, veranderde het leven in het nabijgelegen dorp Västerede voorgoed. Dit is de grootste natuurramp die in Zweden heeft plaatsgevonden, maar tegenwoordig hebben maar weinig mensen ervan gehoord. De grote waterval van Storforsen (Grote Waterval) en een van Scandinavie’s grootste zalmvisserij gebieden werden vervangen door verwoesting en een dode waterval. Tegenwoordig is de Dode Waterval (Döda Fallet) een toeristische trekpleister, maar als men niet bekend is met het hele verhaal is het moeilijk om te beseffen wat je ziet.
Dit verhaal begint rond 1750 en eindigt bijna 200 jaar later met een schadeloosstelling voor het dorp Västerede. Er ontstond een conflict naar aanleiding van het graven van een kanaal bij het Ragunda meer dat uiteindelijk de ramp zou veroorzaken en tegelijkertijd was er een conflict over wie de eigenaar was van de visrechten voor de rivier Indalsälven; de Koning of de lokale bevolking (de belastingbetalers). De visrechten waren zeer gewild en hierover waren al honderden jaren conflicten. Dat verhaal zal echter moeten wachten tot een ander moment.
Meerdere generaties inwoners van Västerede waren tegen het graven van het kanaal en protesteerden zo veel ze konden. Er woonden rond 1750 ongeveer 650 mensen in Ragunda parochie en 500 in de nabijgelegen parochie Fors. Van die laatste 500 woonden 40 mensen in het dorp Västerede. Er waren 6 landheren, 3 dragonders (16e eeuwse cavaleristen) en 2 boeren met hun families.
De boeren waren aangesloten bij de ‘Västerede Byamän’ (een soort dorpsvereniging). Zij waren de gebroeders Olofsson (Olof, Sven en Jon) en hun zwager Isak Eriksson en zijn buurman Per Jonsson die blind was. De gebroeders Olofsson groeiden allemaal op op het Bullergården landgoed en de oudste broer – Olof – bouwde de boerderij die we nu kennen als Västerstugan. Het hoofdgebouw van het landgoed, dat we nu Gammelbyggninga (het oude huis) noemen, was gereed omstreeks 1780. Olof was mijn over-, over-, over-, over-, overgrootvader en nu, zo veel generaties later, woon ik hier.
In 1752 vroeg Peter Modeen, die in Sundsvall woonde, een vergunning aan om een kanaal te graven naast Storforsen. Maar het duurde tot 1763 voordat de bewoners stroomopwaarts in Rangunda en Stugun zich zorgen begonnen te maken met betrekking tot dit kanaal. De aanleiding voor het idee van een kanaal was dat het hoogteverschil van 30 meter bij de grote waterval het hout, dat over de rivier richting de Botnische Golf werd getransporteerd, beschadigde. Tevens dacht men dat een kanaal het waterniveau van het meer zou verlagen waardoor er meer land beschikbaar zou komen om te cultiveren en dat er meer zalmvisserij mogelijk zou zijn omdat de zalm makkelijker het meer zou kunnen bereiken via het kanaal in plaats van de waterval.
Het plan was om het kanaal te graven ter hoogte van een zandrug genaamd Remmen en het water vervolgens door ‘Lokängarna’ te leiden, terug naar de rivier Indalsälven. Tussen 1776 en 1777 werd er verder onderzoek gedaan naar de situatie in Lokängarna en de schade die veroorzaakt zou worden voor de bewoners van de dorpen Västerede en Näset. Het onderzoek wees uit dat enige opstallen en diverse hooilanden waarschijnlijk verloren zouden gaan maar dat hoger gelegen eigendommen waarschijnlijk ongeschonden zouden blijven. De bewoners van Västerede gaven aan dat het meeste van hun visgerei precies in het pad van de nieuw rivier werd opgeslagen. De vangst was jaarlijks acht vaten zalm (wat ongeveer overeenkomt met 6 volle badkuipen). Ze betaalden voor deze visrechten jaarlijks 6 rijksdaalders 28.
Olof Olsson van Bullergården, de vader van de eerder genoemde broers, zou de meeste schade leiden; van de 16 schuren die in Lokängarna stonden bezat hij er 7.

Blå/blue/blauw: Näset No 2, änkan Christina Olsdotter. Rosa/pink/roze: Näset No 1, Jon Jönsson. Turkos/turquiose/turkoois: Västerede No 2, Lars Jönsson. Röd/red/rood: Västerede No 1, Olof Olofsson. Grön/green/groen markering: Västerede No 4, Eric Olsson. Gul/yellow/geel: Västerede No 3, Elias Jonsson och Eric Isaksson.
De jaren verstreken en terwijl er met graven werd begonnen deed de dorpsvereniging van Västerede samen met andere bewoners wat ze maar konden om het graven te stoppen. In 1779 gaf Koning Gustav III uiteindelijk toestemming om met het project door te gaan maar het werk werd weer stilgelegd in 1780. De boeren in Ragunda en Stugun hadden genoeg van de bewoners stroomafwaarts van de waterval en in een brief beschuldigden ze de dorpsvereniging van Västerede ervan het project al 18 jaar te belemmeren.
In 1781 begon een hongersnood van 4 jaar en werd het graafwerk weer stilgelegd. Pas in 1792 toen het Zweedse Hof van Beroep uitsprak dat de visrechten in Fors niet het eigendom waren van de Koning maar van de lokale bevolking, de landheren en de dragonders, werd het project weer nieuw leven in geblazen. Dus begon in 1793 een groep inwoners van Ragunda en Stugun opnieuw met graven met hulp van een man genaamd Magnus Huss. Het project werd echter vrijwel direct weer stilgelegd omdat de schadeclaim en schadevergoeding voor de inwoners van Västerede nog niet was afgehandeld.
Een overeenkomst kwam eindelijk tot stand in 1794 en het volgende werd de bewoners van Västerede toegekend:
- ze kregen een vergoeding voor het verlies van hooi(landen) zowel in hoeveelheid als in kwaliteit
- hun jaarlijkse vangst van zalm, geschat op 7 1/2 vaten gezouten zalm zou vervangen worden door middel van toegang tot nieuwe visgronden indien mogelijk, of ze zouden een vergoeding krijgen van 10 riksdaler per vat
- als de molens van het dorp onbruikbaar zouden worden, zouden de boeren van Ragunda en Stugun de molens verplaatsen en herbouwen op een door de dorpsvereniging aan te wijzen plaats.
- Deze overeenkomst zou gelden voor altijd en eeuwig
54 inwoners van Ragunda en Stugun ondersteunden deze overeenkomst en richtten een vereniging op die bekend zou worden onder de naam Storforsbolaget (de grote waterval vereniging). De werkzaamheden werden direct hervat na het sluiten van deze overeenkomst maar het duurde niet lang totdat andere dorpen in de omgeving een vergelijkbare overeenkomst wilden. Ze eisten dat de uitgravingen zouden worden stilgelegd tot hun bezittingen waren veiliggesteld en deze eis werd ingewilligd door gouverneur Bunge op 20 april 1795. De Storforsbolaget protesteerde natuurlijk maar het besluit bleef geldig tot nader order.
De noodlottige maandag 6 juni 1796, de dag van de ramp, brak aan. Sven, de middelste van de Olofsson broers en buurman van Västerstugan, heeft een schriftelijk verslag nagelaten van wat er die dag gebeurde. Sven schrijft dat Magnus Huss bij hem op bezoek kwam en vertelde dat men die avond, of op z’n laatst de volgende ochtend, het water vanuit het meer in het kanaal zou laten lopen. Sven en de anderen moesten onmiddellijk hun visgerei en anderen bezittingen die ze wilden behouden uit het gebied van het kanaal verwijderen.
Om 9 uur die avond brak het water ongecontroleerd door de zandrug Remmen en een 24 meter hoge tsunami-achtige golf sloeg langs Västerede en verder door de vallei. Het duurde maar 4 uur tot het meer geheel leeg was en toen het allemaal voorbij was, was het leven zoals het was geweest voorbij. Al wat er over was waren geschokte bewoners en totale verwoesting van hun levens met een gevecht om genoegdoening voor het dorp en haar bewoners dat maar liefst duurde tot 1975.