Indalsälven (de Indal rivier – letterlijk vertaald de rivier in het dal) is ongeveer 430 kilometer lang en een van de grootste rivieren van Zweden. De rivier mondt uit in de Botnische golf bij de plaats Timrå, ongeveer 20 kilometer ten Noord-oosten van Sundsvall. Voor het leeglopen van het Ragundameer (Ragundasjön) op 6 juni 1796, was de rivier tussen de Botnische zee en Västerede (90 kilometer stroomopwaarts) een van de rijkste zalmvisgronden van heel Noord Scandinavië.
De paaigronden van de zalm en de overvloedige hoeveelheid vis in de rivier waren waardevol. Daarom was er strenge regelgeving opgesteld, specifiek voor Jämtland, in een poging illegale visserij tegen te gaan en ter bescherming van de eigenaren van de rivier en gerelateerde partijen. Geen enkel ander gebied in Jämtland kon zich meten met de Fors parochie in de hoeveelheid vis die in de vele watervallen en stroomversnellingen kon worden aangetroffen. Storforsen (de grote waterval), ook wel Gedungsen of Remmeforsen genoemd, was de eerste schakel en een reeks van watervallen en stroomversnellingen waar de zalmen tegenop zwommen en sprongen in hun weg stroomopwaards.
De overvloedige zalmvangst verleidde mensen in het gehele gebied om zich in te kopen in de visrechten voor de rivier, en in de opbrengst. De visrechten en opbrengst werden verhandeld in een vorm van aandelenhandel, waarbij vele aandeelhouders hun zaken lieten behartigen door tussenpersonen. Zodoende raakten mensen van buiten de regio, zoals de in Noorwegen geboren edelman Nils Halstensson uit Storsjö en diverse heren uit Ångermanland bij deze handel betrokken.
Om het aantal aandelen (‘fiskingar’) te berekenen werd een ingewikkeld rekensysteem gehanteerd, waarbij rekening werd gehouden met zowel de vislocaties als de periode waarin gevist kom worden.
Er werd op diverse manieren gevist op de zalm. Permanente schotten, verplaatsbare schotten en zogenaamde drijvende huizen. Er werd ook gebruik gemaakt van vaste netten, net-trawlvisserij en speervisserij. Een aantal bootteams werkte samen voor de net-trawling en ook het onderhoud van de installaties werd gezamenlijk gedaan. Voor deze visrechten werden door de Zweedse Kroon diverse belastingen en heffingen opgelegd aan de aandeelhouders.
Bij Klingerfjärden in de baai bij de monding van de rivier, hadden sommige Jämtar boten en schuren van waaruit ze van en naar Härnosand konden reizen om hun zaken te doen. Maar in 1632 werden ze gedwongen deze schuren af te breken.
Toen de de Grote Waterval (Storforsen) was verdwenen door de ramp, verdwenen ook andere watervallen en stroomversnellingen in het gebied zoals Skede, Strug, Finnasil en Dräng, en als gevolg daarvan verdwenen ook hun namen. Niemand weet zeker waar deze watervallen stroomversnellingen precies waren maar de namen geven hiervoor wel wat aanwijzingen. ‘Struck’ of ‘strucka’ in het locale Jämtlandse dialect betekent ‘een stroom door een nauwe waterweg’.
Er zijn veel documenten van voor 1350 die beschrijven hoe begeerlijk deze rijke en wervelende zalmvisgronden waren, hoe ze van hand tot hand gingen (en niet altijd vrijwillig) en hoe machthebbers hun eigen belangen boven de belangen van de lokale bevolking stelden.
De jaren 1300
Gedurende de 14e eeuw was Jämtland vanuit geografisch oogpunt onderdeel van Noorwegen, maar vanuit religieus oogpunt behoorde het tot het bisdom van Uppsala van Zweden. Om de zaken nog ingewikkelder te maken; de koning van Zweden regeerde over Noorwegen van 1319 tot 1450. Maar Jämtland behield haar semi-zelfbestuur door middel van haar ‘Jämtamot’ parlement dat de locale wetten opstelde. De grenzen van Jämtland waren toentertijd ongeveer hetzelfde als tegenwoordig.
Aan het begin van de 14e eeuw wilde de Aartsbisschop van Uppsala, Olov Björnsson, samen met zijn partners een aandeel in de rijke visserij van de Noordelijke wateren en bereidde daarom in 1331 zijn jurisdictie uit over het dorp Fors. Zodoende belandde een deel van de visopbrengsten in de schatkist van het bisdom. Volgens een overeenkomst, gedateerd 7 maart 1331, hadden aartsbisschop Olov Björnsson en Johan Ingemarsson (een koninklijk ambtenaar) samen recht op een kwart van de totale visopbrengst van Fors en de Rugunda regio. Hun buurman Thorald, nam de helft van de opbrengst van het oude waterstroomgebouw (Strömbyggnaden) in Fors, en 1/7e deel van het nieuwe gebouw. Op 23 mei van hetzelfde jaar zag Johan Ingemarsson af van zijn rechten ten gunste van de aartsbisschop in ruil voor visrechten voor andere gebieden. Maar op 16 juni 1335 gaf Magnus Eriksson, koning van Zweden en Noorwegen, een decreet uit waarmee hij op zijn beurt beslag legde op de rechten van aartsbisschop Peter Filipssons, zowel met betrekking tot de visserij als het dorp Fors.
De aartsbisschop had diverse visinstallatie laten vervaardigen lang de rivier, die al snel door de lokale bevolking werden gesaboteerd. Als gevolg hiervan werden diverse boeren op 9 februari 1341 veroordeeld tot een boete van 1 Zweedse mark (de valuta van die dagen) voor de schade die ze hadden toegebracht.
In 1345 werd Nils Halstensson beschuldigd van moord op Tore uit Kolnäs, met een bijl. De rechter veroordeelde hem, en zijn boerderij in Mjälle, bij Frösön en al zijn visrechten in Ragunda werden in beslag genomen door de Zweedse kroon. Nils Halstensson (~1300-1350) was geboren in Noorwegen maar werd later een landeigenaar en ridder bij Frösön.
Nils Pettersson, een curator in Jämtland, had een aanzienlijk aandeel in de zalmvisserij in de lager gelegen delen van de Ragunda vallei en hielp de aartsbisschop van Uppsala bij het verwerven van een aandeel in de totale vangst bij Remmeforsen (Storforsen – de grote waterval). De aartsbisschop had al meerdere belangen in de regio, inclusief land in de parochie van Fors.
In 1346 werd Olav Gravlax Nilsson uit Åsen gedwongen zijn aandeel in de visvangst bij de stroomversnellingen Remme, Skede en Strug, en ook zijn gehele aandeel van Finnasil, af te staan. De ontvanger was niemand minder dan Nils Pettersson, locaal curator namens koning Magnus Eriksson.
Het daarop volgende jaar verkocht Olav Gravlax Nilsson samen met zijn vader hun gezamenlijke resterende aandeel in Remmeforsen aan Nils Pettersson. Dit is vastgelegd op 11 april 1347 door Erik Gummeson, decaan van de kerk in Ragunda, Jämtlands “curator Niclas Peterson” heeft visrechten gekocht in Remme, in de rivier bij Ragunda.
Nils Pettersson bleef visaandelen kopen in Remmeforsen, ook voor zichzelf: in 1347 van Torsten Aslesson uit Skarpås, Hammerdal en in 1348 van Christian Jonsdotter uit Hedestad, Fors parochie. Blijkbaar wilde Nils controle hebben over de rijkste visgronden, en toen hij alles had gekocht in Remmeforsen wat hij kon gooide hij het over een andere boeg.
De aartsbisschom heeft de laatste aandelen in de 14e eeuw verworven op 25 juli 1347, via een donatie van de priester in ragunda, Erik Gummesson, die hem 1/12e deel schonk van Remmeforsen, wat waarschijnlijk duidt op Storforsen (de grote waterval) of de lager gelegen grindwal die ‘Remmen’ werd genoemd. Erik op zijn beurt had de rechten verkregen van de gebroeders Harald en Ulf uit Walle, Rotokil (Hallesjö) en van Lars uit Håsjö.
Op 25 januari 1348 verklaren de priester Erik Gummeson, decaan Ketliger van de kerk van Ångermanland en een priester genaamd Andris dat curator Nils Pettersson volledig gecompenseerd is, gedeeltelijk in handel en gedeeltelijk in contanten.
De jaren 1400
In 1449 begon de zogenaamde oorlog van de Unie (Unionskriget) tussen de koning van Zweden, Karl Knutsson Bonde en de koning van Denemarken, Christian I. Inzet was de Noorse kroon. Denemarken won en in 1450 werd Noorwegen onderdeel van Denemarken toen de parlementen van Denemarken en Noorwegen besloten dat beide landen voortaan gezamenlijk onder één regent zouden vallen, een overeenkomst die 364 jaar bleef bestaan. In 1457 werd Chistian I ook gekroond tot koning van Zweden nadat Karl Knutsson was verbannen.
Een oud perkamenten document uit 1443 werd in 1643 overlegd bij de gemeenteraad met betrekking tot zalmvisrechten in “Strömsil”. Het verwees naar de aankoop van ‘Sven uit Ed’s’ visrecht door de voorouders van de twee boeren (broers van Sven). Het document bepaalde dat de Byamännen (dorpsbewoners) het recht hadden om met speren te vissen gedurende 3 nachten wat ook gold voor de mannen in Bisgården (Bispgårdsmännen).
In een brief gedateerd 1451 doneert de priester Per Laurensson uit Ragunda zijn boerderij genaamd Älvgården in de parochie Fors aan het bisdom in Uppsala. De naam Bispgården verschijnt voor het eerst in 1472 hoewel deze naam waarschijnlijk nog ouder is dan de hierboven genoemde donatie brief.
In een sanctie brief geschreven door Koning Karl Knutsson Bonde in 1468 staat dat, toen hij werd gedwongen om zijn aanspraak op de Noorse kroon in te trekken, hij geen afstand had gedaan van Jämtland als provincie van Zweden en hij zich daarom in zou blijven zetten voor de versterking en verdediging van de visrechten van de lokale bevolking en tegen inmenging door de bewoners van de Medelpad regio. De koning schreef daarom deze brief, ter bescherming van de rechten van de vissers, specifiek gericht tegen partijen van buiten die invloed zochten in de Ragunda vallei.
Aanvullende gegevens met betrekking tot de visserij uit de late Middeleeuwen zijn die uit 1472 in Bögslafors en uit 1500 in Örefors.
De jaren1500
In 1527 nam de Zweedse kroon alle kerkelijke bezittingen in beslag in Jämtland. De zevenjarige Noordse oorlog duurde van 1563 tot 1570 en gedurende deze periode wisselde Jämtland maar liefst 7 keer van nationaliteit tussen Zweden en Noorwegen/Denemarken. De Jämtamot (parlement) was verboden gedurende deze periode maar bleef in het geheim functioneren. Van 1570 tot 1644 hoorde Jämtland bij Noorwegen/Denemarken behalve een korte periode tussen 1611-1613.
Aan het begin van de 16e eeuw viel het oog van de rentmeester van Hälsingland op de overvloedige zalmvisserij die hij voor zijn opdrachtgevers wilde bemachtigen.
Pastoor Symon Laffrensson verklaarde dat in 1500 Erik Gulleson uit de Longsele parochie in Ångermanland een aandeel had genomen in de visserij in Örefors, in de parochie Fors als pand van Olos Iliasson.
Al vroeg hadden invloedrijke personen binnen de kerk hun oog laten vallen op de zalmvisserij in Fors vanwege de overvloedige vangsten, en door slim manoeuvreren wisten zij de Oxböle boerderij te bemachtigen met de daaraan verbonden visrechten. Dit begon rond 1490 toen Olav Bagge, (een rentmeester van Noorse komaf) aandelen in deze boerderij wist te bemachtigen door boetes op te leggen. Een van Bagges ondergeschikten, Olav Aslaksson, zorgde er voor dat in de loop der tijd steeds meer delen van de boerderij op deze manier werden geannexeerd. Zodoende was in 1505 de gehele boerderij in het bezit van Olavs opvolger, Håkon Torstensson.
Na de Reformatie, die begon in 1527 en waarbij de “overbodige” bezittingen van de kerk door de staat in beslag werden genomen, viel de boerderij met bijbehorende (vis)rechten in handen van koning Gutav Vasa. De boerderij werd verhuurd aan Eric Andersson, prost van Oviken en curator van Jämtland en de te ontvangen belasting kwam ten goede aan de school in Västerhus op het eiland Frösön.
Tijdens de Noordse 7-jarige oorlog tussen 1563 en 1570 leverde de Oxböle boerderij aanzienlijke hoeveelheden zalm aan de troepen die in de provincie gelegerd waren. Volgens koninkrijke documenten werden in 1564-1565 in totaal 32 ½ vaten zalm, 22 vaten ‘spickelaxer’ (gezouten en gedroogde zalm) en 30 vaten zalmforel geleverd.
De jaren 1600
Tussen 1611 en 1613 woedde het Balthazar Conflict (Baltzarfeden) en de Jämtar werden gedwongen om trouw te zweren aan Zweden. In 1613, aan het eind van het conflict, werd Jämtland teruggegeven aan Noorwegen en werden ongeveer 80% van de Jämtar gestraft door hun boederijen en bezittingen in beslag te nemen en hen te verbieden hun land te bebouwen. Omdat visrechten in eigendom van de belastingbetaler waren vielen die waarschijnlijk ook onder de inbeslagname. Na de Torstensson oorlog in 1643 en het Hannibal conflict van 1645 werd Jämtland opnieuw Zweeds.
In een brief van koning Gustav II Adolf gedateerd 22 november 1612 erkent hij dat burgermeester Mårten Olofsson visrechten had ontvangen in Ede.
Gedurende de eerste helft van de 17e eeuw waren er veel conflicten met betrekking tot de visrechten. Tijdens de Baltzarfejden (het Baltazar Confict) van 1611 tot 1613 hadden de boeren trouw gezworen aan Zweden dus toen het conflict voorbij was en Jämtland weer Noors/Deens werd, werd het de boeren verboden te vissen en hun land te bewerken. Maar sommige Zweedse boeren waren getrouwd met Noorse of Jämtlandse vrouwen uit Fors en waren hierdoor (gedeeltelijk) landeigenaren geworden vóór aanvang van het Baltazar conflict. Zij claimden nu hun visserij- en landbouwrechten. In 1621 bezocht een landeigenaar genaamd Tage Thott Jämtland. Naar aanleiding van dat bezoek benaderde hij in 1623 de overheid in verband met een gerezen situatie; Tage was in bezit van de in beslag genomen visrechten maar de Zweden die de claim hadden lopen bleven gewoon vissen. Tage vond dat dit niet zou moeten worden toegestaan aangezien de Zweden geen belasting betaalden aan de Deense kroon. Deze Zweden werd vervolgens verboden nog langer te vissen in de Fors parochie.
In dezelfde periode was er regelmatig onenigheid tussen boeren onderling en tussen boeren en Peder Andersson, priester in Ragunda. In januari van 1624 diende Peder een klacht in tegen sommige boeren uit Utanede. Hij beweerde dat deze boeren hem en zijn relaties beletten om wekelijks op zondagavond te vissen bij de Ravensils stroomversnelling, iets wat zijn voorgangers ook al deden, en dat ze hadden gedreigd dat als Peder zelf zijn gezicht zou laten zien ze hem zouden doorboren met een schot lood. De boeren werden vervolgens aangeklaagd en beboet.
Burgermeester Mårten Olofsson en boer Sven Nilsson, beide landeigenaren in Västerede, hadden eerder een overeenkomst gesloten met inwoners van Ragunda inzake de toewijzing van vis als aanvulling op hun salaris. Deze overeenkomst werd ongeldig omdat de boerderijen en visopbrengst werden geconfisqueerd na het Baltzarfjeden.
De Indalsälven zalmvisserij conflicten bleven zich voordoen zelfs nadat Jämtland Zweeds was geworden. Voornamelijk de Zweedse kroon maakte aanspraak op de visrechten waartegen de lokale boeren telkens in beroep gingen. Om voor eens en voor altijd de meningsverschillen te beslechten werd een officiële hoorzitting gehouden in juni van 1683. De verdediging stelde dat zij, en hun voorouders, de visrechten hadden verkregen via hun landgoederen/boerderijen volgens de geldende belastingwetten en via overerving, gunst of aankoop en dat ze documenten hadden die dat aantoonden.
De Jaren 1700
Aan het begin van de 18e eeuw begonnen de bewoners te klagen dat de zalmvisserij niet langer zo winstgevend was als het ooit was geweest. Alleen de meren hoog in de bergen gaven nog een redelijke opbrengst. De daadwerkelijke hoeveelheid zalm die werd gevangen ter hoogte van Fors voor de 18e eeuw kan niet precies worden bepaald. Pas in de 2e helft van de 18e eeuw deed het boekhouden zijn intrede en werden de vangsten geregistreerd, dan zijnde 20 tot 30 vaten. Deze bronnen geven ook aan dat de vangsten groter waren in vroeger tijden. Als mogelijke oorzaken worden genoemd dat de rivier minder diep is geworden en het transport in de rivier van hout (boomstammen) tijdens de visperioden.
Het transport van boomstammen via de Indalsälven begon omstreeks 1750 maar er is al sprake van rond 1730.
Om de boeren in Pålgård en Stugun bovenstrooms Storforsen (de grote waterval) te ondersteunen werd de aanleg van een kanaal om de waterval heen gepland. Deze oplossing had meerdere voordelen: als de boomstammen door het kanaal werden geleid door een serie sluizen zouden deze minder beschadigen en splinteren dan wanneer ze langs de waterval moesten, en er zou meer land beschikbaar komen om te cultiveren als gevolg van het verlagen van het waterpeil van het Ragunda meer (Ragundasjön). Het project begon in 1763 en zou uiteindelijk leiden tot het volledig en ongecontroleerd leeglopen van het meer op 6 juni 1796. Storforsen werd voor altijd het zwijgen opgelegd en de overvloedige zalmvisserij voorgoed verloren. Dit hele verhaal komt het best tot uiting in het zegel en wapen van de Fors parochie dat de sombere inscriptie draagt: “Visserij verloren”, geschreven onder een zalm die zwemt in het zonlicht.